Jan Oosterdijk werkte als chauffeur voor majoor Bosshardt. Samen reden ze uren over de Nederlandse wegen. “Je bent jarenlang met elkaar onderweg. In mijn ogen was de majoor een mevrouw die hoger stond dan ik. Later is dat weggeëbd. Ze behandelde mij nooit als de chauffeur.”
“De rijvaardigheid van de Majoor was niet om over naar huis te schrijven. Ze heeft nooit een aanrijding gehad, maar iedereen maakte zich daar zorgen over. We hebben toen een groepje opgezet om haar om de beurt rond te toeren. De eerste ontmoeting in 1985 herinner ik me heel duidelijk. We gingen naar Limburg, ze gaf een avondlezing. De majoor zei: ‘Kom maar op tijd, dan kunnen we even praten. Je krijgt eerst een kopje thee van me, en onderweg gaan we lekker eten.’ Het diner dat ze me had voorgesteld, was een frikandel en een beetje patat bij de snackbar. Daarna heb ik altijd twee pakjes van vier boterhammen met pindakaas meegenomen. Een overlevingspakket noemden we dat. Als het niet opkwam, gaf de majoor de rest aan de vogeltjes.”
''Ze parkeerde haar auto, hop, op de stoep en zette haar alarmlichten aan. De politie liet het gaan als ze zagen dat zij het was.”
Wc tussen de koeien
“De majoor kende overal wel mensen die ze wilde bezoeken. We maakten volle dagen, want ze koppelde lezingen aan bezoekjes. We kwamen in Friesland bij een dame die ze kende van vroeger, het was een beetje een wonderlijke dame. Op den duur zei de majoor: ‘Jan, moet je nog naar het toilet?’ Ik dacht: dat vraagt ze nooit, er is iets aan de knikker. Dus ik liep een gang door en kwam op de deel. De wc bestond uit niets meer dan een pot, en daaromheen liepen koeien rond. Haha!”
“Op de terugweg ’s avonds was ze altijd moe. We praatten dan nog eventjes na over de avond, er gebeurde altijd wel iets geks. Zo waren we in Groningen bij een vrouwenvereniging. Iedereen nam daar haar eigen koffiekopje mee. De voorzitter had er twee mee: een voor de majoor en een voor zichzelf, maar niet voor mij. We konden daar smakelijk om lachen. Ze noteerde in de auto wat de collecte had opgebracht en hoeveel boekjes er waren verkocht. Dan zei ze: ‘Zie zo, hè hè, dat hebben we weer gehad. Op naar de volgende.’ En dan sliep ze meestal. Ze kon het loslaten.”
“Ze was 55 toen ze haar rijbewijs haalde. Ze heeft altijd in een Fiat gereden, ze kocht haar auto’s zelf. Bij de gemeente haalde ze twee stickers met het wapen van Amsterdam erop. Die plakte ze op de beide deuren. Iedereen wist dat het haar auto was. Als ze Strijdkreten ging uitdelen en ze moest even de kroeg in, dan parkeerde ze haar auto, hop, op de stoep en zette haar alarmlichten aan. De politie liet het gaan als ze zagen dat zij het was.”
'‘De majoor zei altijd: de enige plek waar ik vrede heb en tot rust kom, is aan mijn eigen tafel thuis’'
Rust aan de keukentafel
“In haar eenvoud en onschuld wist de majoor de harten van mensen te raken. Als je haar beter leerde kennen, was ze in haar diepste wezen een heel eenzame vrouw. Ze kon bij iedereen binnenkomen, aan tafel zitten, overnachten. Maar ze zei altijd: de enige plek waar ik vrede heb en tot rust kom, is aan mijn eigen tafel thuis. Ze was een bekende Nederlander en iedereen wist wie de majoor was. Ze was nooit vrij, ze werd door iedereen aangehouden.”
“We hebben nooit pech gehad onderweg. Ze vroeg weleens aan me: ‘Als ik nou doodga onderweg, wat doe je dan?’ Ik zei: ‘Dan rijden we snel naar het ziekenhuis in Amsterdam. Ik laat je gewoon zitten, dan doe ik toch niks meer’. Zo ver is het gelukkig nooit gekomen.”
“Voor de majoor was iedereen hetzelfde. En ze had een groot vertrouwen in God de Schepper. ‘Als ik het niet kan, helpt God’, zei ze. Daar heb ik van geleerd. Ze had een heel simpel geloof, een bijna kinderlijk geloof. Ze was zo vol van de liefde van God. Dat hij zelfs haar wilde gebruiken, was voor haar heel bijzonder.”
Mens achter uniform
“Je bent jarenlang met elkaar onderweg. In mijn ogen was ze een mevrouw die hoger stond dan ik. Later is dat weggeëbd. Dan blijk je hetzelfde te zijn, we werkten voor hetzelfde doel. Maar zij was en bleef wel de majoor. Ik heb geleerd om mezelf te blijven. Ze behandelde mij nooit als de chauffeur.”
“Ze deed altijd zelf de boodschappen, in uniform. Als ze dat niet aan had, zei de bakker: ‘Mag je niet meer in je pakkie lopen?’ Ik heb de mens achter het uniform van de majoor leren kennen. Daar vergroei je mee. Als je het over majoor hebt, zeggen mensen weleens: de majoor was heilig. Dan denk ik: hallo, ik ken de majoor ook privé. Maar ik laat mensen dat geloven. Ik heb er een waardevolle vriendin aan overgehouden.”
Jan is 71 en werkt nog altijd voor het Leger des Heils. Hij is korpssergeantmajoor in Amsterdam-West.