Brief aan de minister van Wonen Eerst
Maatschappelijke opvang

Brief aan de minister voor Volkshuisvesting

Ruan is jong en dakloos en wacht op een woonplek

Beste minister van Wonen, 

Als u mij op straat zou tegenkomen, denkt u waarschijnlijk dat ik een heel normale jongen ben. Ik heb gewone kleding aan, zie er verzorgd uit en ben niet verslaafd. Maar mijn leven is niet normaal. Ik ben namelijk een van die duizenden jonge dak- en thuisloze mensen in Nederland. 

Mijn leven ziet er anders uit dan dat van veel van mijn leeftijdsgenoten. Ik heb geen eigen woonplek en verblijf op een locatie van het Leger des Heils. Nadat ik mijn eigen woning verloor, heb ik een aantal maanden bij vrienden op de bank kunnen slapen. Toen dat niet meer ging, sliep ik op straat. Toen heb ik maar aangeklopt bij het Leger des Heils. Zij hebben me opgevangen en helpen me nu weer op weg naar een zelfstandige toekomst. 

De brief gaat verder onder de afbeelding.

Door mijn lastige jeugd heb ik een slechte start gemaakt in het zelfstandige, volwassen leven. Mijn ouders hadden vaak ruzie en mijn moeder heeft borderline. Ik heb overal gewoond: in een pleeggezin, bij de ouders van mijn toenmalige vriendin, bij mijn vader, bij mijn broer, bij mijn moeder… Al dat verhuizen maakte me onzeker, en mijn opvoeding was ook niet liefdevol. 

Toen ik voor het eerst op mezelf ging wonen, vond ik rust. Een eigen plekje waar ik mezelf kon zijn. Maar ik werd eenzaam en kwam in aanraking met verkeerde vrienden die misbruik van mij maakten. Dit heeft me uiteindelijk mijn huis, mijn auto, mijn baan en al mijn zekerheid gekost. Ik moest weer op nul beginnen. 

Dakloos zijn is niet makkelijk. Je krijgt een stempel. Gelukkig heb ik ervaren dat het Leger des Heils niet het einde is, maar juist het begin. Nadat ik in allerlei verschillende opvanglocaties heb gezeten, mag ik nu bijna weer zelfstandig wonen. Ik kijk daar enorm naar uit. Het geeft rust, zekerheid. Maar de wachtlijsten voor een eigen woonplek zijn lang. 

Jonge mensen die dak- of thuisloos zijn, vallen misschien niet zo op. We staan niet met spandoeken in Den Haag. Maar we zijn er wel. Daarom wil ik u, minister, vragen of u ons niet wilt vergeten in de zoektocht naar al die woonplekken die moeten worden gerealiseerd. Het is niet altijd onze eigen schuld dat we een stap achterlopen, dat het ons niet lukt om een eigen huis te krijgen. Vaak hebben we pech gehad, bad luck. Maar ook wij hebben dromen. Een eigen woonplek helpt om die dromen te verwezenlijken. 

Alstublieft, vergeet ons niet. 

Ruan