Hoezo, hoe gaat het?
Op weg naar de keuken kom ik Kofni tegen in de gang. Ik vraag hem hoe het gaat. “Hoezo, hoe gaat het? Altijd stel je dezelfde vraag. Het gaat slecht. Dat weet je toch?” De kleine, Afrikaanse man staart naar de vloer terwijl hij verder vertelt. “Kijk nou waar ik woon. Al langer dan drie jaar!” Kofni maakt armgebaren en wijst naar de lange linoleum gang van de opvang van het Leger des Heils. Ik kijk door zijn ogen en zie de half groengeverfde muur waarvan de lijn bobbelig verloopt. Hier en daar een zwarte veeg van een schoen. Het gat in de gipsplaat verderop, van de woede-uitbarsting van een andere man, die ook al zolang op een woning wacht.
“Komt het omdat ik zwart ben? Zeg het maar hoor, als dat het is."
“Vraag me niet hoe het gaat. Jij bent toch mijn begeleidster? Jij moet er iets aan doen!” Hij somt al die anderen op die al wel een woning hebben gekregen, terwijl ze hier veel later kwamen wonen: Jan, Karel, enzovoort. “En die ene vent die hier elke week stond te schreeuwen omdat hij een woede-uitbarsting had. Allemaal een eigen huis!” Kofni haalt een diepe teug adem en zegt dan: “Komt het omdat ik zwart ben? Zeg het maar hoor, als dat het is. Ik kan er niet meer tegen, Stephanie, het wonen tussen tientallen anderen die allemaal hun eigen problemen hebben.” “Kofni, ik kan niet toveren”, verzucht ik. Ik zie hoe hij moeite moet doen om zijn gezicht op te richten en me aan te kijken. “Ik heb geen glazen bol waarin ik kan zien hoe lang het nog duurt. Ik weet alleen wel dat er beweging is. Dat er eindelijk, sinds maart, weer woningen vrijkomen.” Kofni kijkt me opeens recht in de ogen en zegt: “Ik wil geen woorden meer, Stephanie. Geen woorden maar daden!”
Geen van beiden weten we dat precies tijdens dit gesprek op de gang een e-mail mijn box binnenkomt met die gouden woorden: er is een woning voor Kofni. Ik zie het pas als ik anderhalf uur later weer achter mijn computer zit. Woningaanbod voor Kofni Hanare. Ik lees vluchtig dat het gaat om een nieuwbouwwoning, zie de plattegrond en klik op afdrukken. Met twee treden tegelijk ren ik de trap op en bons op de deur van Kofni. “Laat me binnen!” Hij opent de deur. “Dit wil je horen!”, roep ik in zijn verbaasde gezicht. “Uw wens is mijn bevel”, grap ik, terwijl ik met de papieren wapper. “Dit is de plattegrond van je woning.” “Is het echt waar?”, vraagt hij met een wat bibberende stem. “Echt waar, je wachten is beloond. Nog nieuwbouw ook!” Heel langzaam zie ik het leven in de ogen van Kofni terugkeren.
Stephanie-Joy werkt als trajecthouder bij het Leger. Ze is schrijver van de autobiografische boeken ‘Pappies kleine meid slaapt op straat’ en ‘Littekens van de straat’.