Vanavond gaan we mee met Elize en Daniël, veldwerkers van het Leger des Heils in Dordrecht. Samen rijden ze de hele avond rond, op zoek naar dak- en thuisloze mensen die niet in de opvang willen of kunnen verblijven. Ze delen maaltijden en drinken uit, maar kijken bovenal hoe het met iemand gaat.
Het is stil in het kantoorpand van het Leger des Heils aan het Kromhout in Dordrecht. De avond is gevallen en voor de meeste mensen zit de werkdag erop. Maar niet voor Elize en Daniël. Hun werk gaat nu pas beginnen. In een tl-verlichte ruimte drinken ze nog even een kop koffie, voor ze de straat op gaan. Daniël: “We hebben een soort vaste route. Sommige mensen zoeken we standaard op, die verwachten ons ook. Tegelijk kijken we ook altijd om ons heen. Als we een onbekende tegenkomen, veranderen we gewoon de route.”
Drie avonden per week gaan veldwerkers de straat op. Soms met de soepfiets, soms – zoals vanavond – met een auto. Elize: “We werken vanuit Dordrecht, maar rijden door de hele Merwelanden. Dat is een behoorlijke oppervlakte. Dan kun je beter met de auto.” De avonden zijn lang, maar ook verrassend. Daniël: “Meestal zijn we wel tot ongeveer middernacht bezig. Je weet nooit wat er gebeurt. Soms zijn mensen niet waar we ze verwachten, soms zijn ze opeens met veel meer.”
Out of the box
De twee hebben plezier in hun werk. Daniël doet het werk nu ruim anderhalf jaar. “Ik wilde graag wat meer de rauwe kant op. Meer dan dit kun je het niet krijgen.” Elize, die nu meer dan twee jaar veldwerker is, heeft het ook goed naar haar zin. “Waar onze collega’s met veel zorgplannen en doelen werken, gaan wij de straat op. We proberen mensen binnen te krijgen, denken out of the box. Natuurlijk moeten we ons aan regels houden, maar soms zoeken we de grens op. Anders komen we ook niet in contact met deze doelgroep.”
‘Natuurlijk moeten we ons aan de regels houden, maar soms zoeken we de grens op’
Skaeve Huse
Daniël parkeert de auto op een bijna verlaten scheepswerf aan de rand van de stad. Hier staan een aantal zogenoemde Skaeve Huse. Elize: “Dit zijn huisjes met bewoners van het Leger des Heils. Hier wonen mensen die nergens anders meer terecht kunnen, maar op deze manier toch onderdak hebben. Vanwege overlast, psychische problemen, verslaving. We brengen eten en kijken even hoe het gaat.”
Een aantal bewoners komt gelijk op de twee veldwerkers afgelopen. Ze besteden even aandacht aan iedereen. “Deze mensen zijn niet onze primaire doelgroep. Ze hebben eigenlijk een dak boven hun hoofd. Maar als we niet langskomen, eten ze soms gerust niet. Daarom hebben we ze aan onze ronde toegevoegd”, legt Elize uit, terwijl ze weer in de auto stapt.
Tekst gaat verder onder de afbeelding
‘Als we alleen in de winkelstraat kijken, komen we ze niet tegen’
Zorgmijders
“Hier links en dan zo rechts. Dat is het snelst.” Elize geeft aanwijzingen terwijl Daniël de Leger des Heils-auto behendig door de donkere straten manoeuvreert. Op het leerpark, tussen een aantal middelbare en hogescholen, verblijft Wouter. Deze vijftigjarige man heeft in principe recht op opvang, maar wil niet naar binnen. Elize: “Die mensen noemen we zorgmijders. Ze willen geen hulp of op een groep terecht komen. Toch zoeken we ze wel op.” Na even zoeken, ziet Daniël hem zitten. Snel parkeert hij de auto op de stoep. Elize pakt een maaltijd uit de kofferbak.
“Ha Wouter, hoe is het?” Op de bank zit een keurig ogende man. Hij heeft alles om zich heen netjes neergezet, gestructureerd. “Ja, goed. Wat zijn jullie vroeg.” Hij lacht vriendelijk, terwijl hij rustig een shagje draait. “Wil je koffie of thee?” Elize heeft twee grote thermosflessen klaargezet. “Doe maar thee, lekker!” Verbaasd kijkt Daniël op. “Wat is er met jou aan de hand? Thee?” Beide mannen schieten in de lach. “Ja joh, ik probeer wat minder koffie te drinken. Zeg, wat hebben jullie eigenlijk gegeten vanavond?” Het lijkt wat vervreemdend om tegen iemand die op straat slaapt te vertellen wat je hebt gegeten. Toch nemen Daniël en Elize uitgebreid de tijd om hun avondmaaltijden te bespreken. De maaltijd van Daniël kan echter niet rekenen op een positieve reactie. “Hé bah, dat vind ik dus écht niet lekker!” Na nog wat grappen en serieuze vragen gaan de twee veldwerkers weer verder.
Zoeken
Vlak bij het leerpark verblijft een andere man die bekend is bij de veldwerkers. Althans, de laatste keer was hij daar nog. “Ik heb hem vandaag via de telefoon niet te pakken kunnen krijgen.” Elize kijkt nog een keer op haar werktelefoon. Daniël rijdt de auto een verlaten bedrijventerrein op en parkeert hem onder een van de weinige lantaarns in de straat.
Voorzichtig schuift Daniël het dichte hek precies ver genoeg open om er tussendoor te kruipen. Elize volgt hem op de voet. Ze lopen vlak langs de muur van het gebouw. Vroeger was het een ggz-instelling, nu ligt het er verlaten bij. “Ik hoop wel dat hij er is vanavond, anders is deze tocht voor niets”, zegt Daniël, terwijl hij verder loopt. Na een paar meter staan ze voor een muur, met een groot raam. Althans, de kozijnen verraden dat er ooit een raam heeft gezeten. Nu is het dichtgetimmerd met een grote, houten plaat.
Een van de hoeken is weggebroken. Even schijnt Elize met haar zaklamp naar binnen. De kust is veilig. De twee veldwerkers wurmen zich snel door het net te kleine gat naar binnen. Als hun voeten de vloer raken, knispert er gebroken glas onder hun schoenen. Verder is het doodstil in het gebouw. Ze lopen van de ene ruimte naar de andere, openen af en toe een deur en schijnen met hun zaklampen over de met graffiti volgespoten muren. De lege bierblikjes en pakjes sigaretten verraden dat er vaker mensen in dit gebouw zijn.
“Hallo! Veldwerk!” De stem van Elize echoot door het gebouw. Geen reactie. “Wat hoor ik nou?” Even blijft Daniël stil staan. Het blijkt een lekkende pijp, waar water uit druppelt. Het klinkt hard, in de stilte. Ze lopen de trap op en volgen een lange gang met aan weerskanten deuren. Af en toe opent Daniël er een, om te kijken of er iemand is. “Veldwerk! Is er iemand?” Dan klinkt er uit een van de kamers wat gestommel. Er vliegt een deur open. “Man, je klinkt net als mijn moeder!” In de opening verschijnt het lachende gezicht van Manus.
‘De lege bierblikjes en pakjes sigaretten verraden dat er vaker mensen in dit gebouw zijn’
Tekst gaat verder onder de afbeelding
Manus is al een tijd dakloos. Hij heeft een van de lege kamers in de voormalige ggz-instelling omgetoverd tot zijn eigen plek. “Dit gebouw staat op de lijst om gesloopt te worden. Tot die tijd maak ik er gebruik van.” Er staat een bank, een tafel en een kast. Op de grond liggen tientallen kledingstukken. Lachend zegt hij: “Ik weet de plekjes. Daar vind ik alles.” Aan de muur hangt een klassiek schilderij van een boerderijlandschap, daarboven een aantal pagina’s uit de Playboy. “Dat zijn mijn vrouwen”, zegt Manus, terwijl hij grijnzend op zijn bank zit.
“Hoe is het met je?” Daniël en Elize staan in de kamer. Ze geven Manus een van de maaltijden die ze bij zich hebben. “Ja, het gaat wel. Bedankt, hutspot, lekker.” Dankbaar pakt Manus de plastic maaltijdbox aan. “Werkt je telefoon nog? We kregen je niet te pakken.” Manus blijkt een nieuwe telefoon te hebben. “Je hebt ons nummer, hè?” Manus knikt bevestigend. “Jazeker!” Na een kort gesprek gaan de veldwerkers weer verder, de nacht in.
Dat Daniël en Elize zich af en toe op verboden terrein bevinden, of de auto ergens parkeren waar dat niet mag, hoort bij hun werk. Daniël: “Natuurlijk zijn we voorzichtig, en we doen ook niet zomaar alles. Maar dít zijn de plekken waar we onze doelgroep tegenkomen. Als we alleen in de winkelstraat kijken, komen we ze niet tegen.”
Onzichtbaar
De twee stappen heel wat keren in en uit de auto. Ze proberen zoveel mogelijk mensen te bezoeken per avond, maar er zijn natuurlijk ook grenzen. Elize: “We hopen binnenkort vijf avonden per week dit werk te kunnen doen. Nu zien we sommige mensen echt te weinig, maar het is niet anders. Dat gaat in overleg met de gemeente en andere partijen. Het lastige met deze doelgroep is dat de mensen redelijk onzichtbaar zijn. Je moet ze opzoeken, vinden en dan proberen het vertrouwen te winnen. Dan kun je écht iets voor ze betekenen.”
Een van de laatste mensen die ze vanavond opzoeken, is William. Hij is dertig jaar en verblijft op een strandje, aan de rand van de stad. Om daar te komen, volgen Elize en Daniël een donker pad van een parkeerplaats naar beneden. Na een flauwe bocht verschijnt er in het complete donker een zacht licht. William heeft een kampvuur gemaakt. “Hé William! Ben je daar ergens?” Er klinkt wat geritsel uit de bosjes, die grenzen aan het strand. Er verschijnt een jongeman, met lang haar, een flinke baard en een grote lach. “Wat leuk dat jullie er zijn.”
William is nu aan aantal weken dakloos. “Ik had nooit gedacht dat ik buiten zou slapen. Maar weet je, ik overleef het wel. Ik geloof dat er uiteindelijk iets moois uit voort kan komen.” Op een campingstoel ligt een grote vis. “Die heb ik vandaag gekregen van iemand. Ik ga hem straks bakken. Alleen nog even kijken hoe dat precies werkt.” William vertelt zijn verhaal met een grote lach op zijn gezicht, en grootse handgebaren. Daniël en Elize luisteren aandachtig. William: “Ik voel me gezien door jullie. Dankjewel.”
‘Er klinkt wat geritsel uit de bosjes, die grenzen aan het strand. Er verschijnt een jongeman, met lang haar, een flinke baard en een grote lach’
Wantrouwen
De allerlaatste stop van de avond is net buiten het dorp Hendrik-Ido-Ambacht. Terwijl ze de dijk oprijden, ziet Elize de man die ze zoeken al staan. “Ha, JP! Wat dacht je, ik loop vast hun kant op?” JP heeft wilde haren, en het witte poeder onder zijn neus laat er geen misverstand over bestaan wat hij eerder op de avond heeft gedaan. JP: “Ik wantrouw eigenlijk iedereen. Behalve jullie.” Hij wijst in de richting van de veldwerkers. “Jullie gaan wel.”
JP neemt de veldwerkers mee naar de plek waar hij verblijft. Het is een terrein aan het water, vol giftige grond, dat de komende tientallen jaren braak moet liggen. Hij huurt er een paar meter aan de kade, waar hij zijn bootje kan aanleggen. “Hier slaap ik”, zegt hij terwijl hij richting het water wijst. Er ligt een klein bootje, waarover een doek is gespannen. JP is niet de enige bewoner van het terrein. Het lijkt een vrijplaats voor hen die nergens anders een plek hebben. Er staan oude auto’s, versleten karretjes, omgevallen stoelen en er hangen gespannen doeken. Er liggen nog meer boten in het water.
“Ben je nooit bang dat je in het water valt?” Daniël kijkt bezorgt naar de rand van de kade en het water, zo’n twee meter lager. JP trekt een ietwat spottend gezicht. “Nee joh, ben je gek. Ik doe dit zo vaak.” Behendig klimt hij naar beneden en springt van de ene boot op de andere. Er zwemt een zwaan rond zijn boot. “Ja, die komt wel vaker. Ik geef hem eten. Maar niet vanavond hoor.” Even maakt hij een zwaaiend gebaar naar de zwaan. “Fak off. Ik heb niets.” De zwaan trekt zich er weinig van aan en zwemt rustig door.
De avond zit erop. De maan staat al hoog aan de hemel als Elize en Daniël weer richting kantoor vertrekken. Het zijn deze bijzondere ontmoetingen met mensen, midden in de nacht, die het veldwerk zo typeren. “Wij geven een stukje menselijkheid, juist aan mensen die door niemand anders worden gezien. Geen veroordelende blik of afkeurende woorden. Gewoon een kopje koffie, zelfs midden in de nacht.”